Historie van de kerk

Geschiedenis

De St.Georgiuskerk stamt oorspronkelijk uit de 13e eeuw. De verbouwingen in de 15e en 19e eeuw hebben echter hun sporen achtergelaten. In de 15e eeuw werden de zuid- en westmuur opnieuw opgetrokken en de gewelven weggehaald. In de noord- en zuidmuur werden elk drie grote spitsboogramen geplaatst, de zuidmuur van het koor kreeg een nis met sierlijke ezelsrugboog, de westmuur een ingang met korfboog en de oostmuur drie lancetvensters. Twee daarvan zijn in 1991 teruggevonden en inwendig, als nissen, in het zicht gelaten, waar ze nu het grote spitsboograam van de ingang flankeren. In de 19e eeuw werd de kerk uitwendig bepleisterd en kwam er aan de oostkant een ingang, met als gevolg dat de inrichting, geheel tegen de traditie in, 180° werd gedraaid.

De toren uit 1653 werd in 1656 vervangen door een dakruiter met vierkante houten onderbouw en ingesnoerde spits. In het hout van de klokkenstoel hebben de timmerlieden Jan Umens en Jan Ubbes hun naam en het jaar 1656 gesneden. Het gotische klokje stamt uit 1439; zeldzaam is de haaks op de luidas bevestigde luidarm, die hier niet door een luidwiel is vervangen (zoals elders vaak is gebeurd).

Het sobere interieur wordt gedekt door een blauwgroene, vlakke zoldering, waarvan de balken zijn versterkt met sleutelstukken. In het interieur staat de 17e eeuwse preekstoel centraal, met een Toscaans kapiteel en een ionische schacht. De opstelling van het meubilair wijkt af van de gebruikelijke: de preekstoel staat tegen de westwand, die later is opgemetseld. Dat de inrichting ooit anders is geweest, valt af te lezen aan de inkassingen in noord- en zuidmuur voor een vroeger koorhek. Zeldzaam is de houten lezenaar die nog aanwezig is. In de vloer van de kerk liggen, deels zichtbaar, deels onder de houten vloer verborgen, verscheidene grafzerken, de oudste uit 1639.